Wat heeft de toekomst, de partij of de burger?

De politieke partijen verenigd in Progressief Oegstgeest houden om beurten discussiebijeenkomsten over actuele thema’s. D66 gaf in oktober 2007 de aftrap met een bijeenkomt over ‘Privacy in de digitale wereld’. Deze maand organiseerde de PvdA er een over de ‘Toekomst van politieke partijen’.

De avond begon met een inleiding van Ruud Koole. Als hoogleraar heeft hij een dik boek geschreven over de geschiedenis en de rol van en politieke partijen. En als oud PvdA-voorzitter weet er het er nodige van in de praktijk. Hij concludeerde dat er toekomst is voor de ledenpartij zoals we die nu kennen. Na hem sprak Jan Joost Lindner, voormalig politiek commentator van de Volkskrant, over de ontwikkelingen in de politieke verhoudingen de afgelopen jaren.

Na de pauze was het woord aan de aanwezigen, een redelijk opgekomen aantal Oegstgeester leden van de betrokken partijen. De discussie richtte zich aanvankelijk op de vraag hoe partijen omgaan met actuele politieke issues als milieu, inkomensverdeling, integratie. Algemeen was de verzuchting dat steeds minder mensen geïntereseerd zijn in de politiek. Dat blijkt zowel uit het dalende ledental als de geringe bereidheid om actief te zijn. De discussie bleef een beetje steken bij de constatering dat de politiek het allemaal beter moet uitleggen.

De lokale CDA-afdelingsvoorzitter opperde dat dit gebrek aan belangstelling ook te maken kan hebben met het woordgebruik, dat zeker jongeren niet aanspreekt. Vervolgens gooide de D66-afdelingsvoorzitter de knuppel in het hoenderhok met de stelling dat we misschien de verkeerde vraag stellen: het gaat er niet om of politieke partijen toekomst hebben, maar hoe actief burgerschap een kans krijgt. Volgens hem hebben mensen wel degelijk een mening over maatschappelijke kwesties en willen ze zich ook wel inzetten voor oplossingen, maar zijn de bestaande vormen van participatie niet aantrekkelijk. Het zou zo maar kunnen zijn dat het functioneren van het openbaar bestuur en opereren van partijen de voornaamste belemmering zijn. Zij zouden moeten veranderen en alternatieven bieden voor verouderde formules. Een vast lidmaatschap van een club die algemene beginselen nastreeft via beleidsprogramma’s en vergaderingen is slechts voor een beperkt aantal mensen een aantrekkelijke vorm van burgerschap. Anderen willen veel gevarieerder en meer flexibele vormen van betrokkenheid, die ook meer inspelen op moderne vormen van informatieuitwisseling, mobilisatie, meningsvorming en groepsactie.

Politieke partijen en overheidsorganisaties zijn totaal niet voorbereid op de veranderingen in de samenleving die zich voordoen en de gewijzigde omstandigheden die daarvan het gevolg zijn. Misschien zijn de huidige partijen wel een sta in de weg voor actief burgerschap en zouden we ze eens ‘weg moeten denken’. Formeel staan ze open voor ieder die wil meedoen, materieel zijn ze gesloten omdat ze gemotiveerde mensen afstoten. Om weer aantrekkelijk te worden moeten politiek en bestuur veranderen. Er zijn alternatieven voor onleesbare beleidsprogramma’s, ondoorzichtige besluitvormingsprocedures, ontspoorde vergadercircuits, inspraakprocedures waar je nooit meer iets van hoort. Het is jammer dat de grote partijen experimenten overlaten aan de video-knutselaars en fortuin-naäpers.

Deze benadering sprak sommigen aan maar de discussie erover verzandde in de verschillen tussen en de merites van directe en representatieve democratie. Het kost meer tijd om het daarover eens te worden, dus wordt vervolgd. Maar hopelijk gaat het dan wel over de vraag hoe het openbaar bestuur weer aantrekkelijk wordt voor geïntereseerde burgers.

Matt Poelmans, maart 2008